Lakenvelder
De geschiedenis van de lakenvelder koe gaat terug naar de middeleeuwen. Het oudste schilderij waarop het runderras wordt geportretteerd stamt uit de 15e eeuw. In de 17e en 18e eeuw was de lakenvelder populair bij de adel. Men hield de koeien op grote, groene landgoederen, wat hen de bijnaam ‘parkrund' gaf.
De lakenvelder koe kun je al op grote afstand herkennen. Het dier draagt een witte band - het ‘laken' waar ze haar naam aan dankt - om de borst en rug. De rest is volkomen zwart of rood. Runderen met zo'n kleurtekening komen wereldwijd voor, maar vaak zijn zij een uitzondering binnen een bepaald ras. Alleen in Nederland wordt de lakenvelder apart gefokt.
Vanwege haar lage melkproductie wordt de lakenvelder koe meestal niet gemolken. Ze wordt gehouden om haar vlees of als zoogkoe. De kalfjes mogen zo lang mogelijk bij de moeder blijven.
In vergelijking met andere runderrassen is de lakenvelder koe fijngebouwd en klein van stuk. Ze heeft een vriendelijk karakter, is rustig en raakt niet snel in paniek. Dit maakt de lakenvelder bij uitstek geschikt als dier voor de kinderboerderij. De koe staat graag in de weide te grazen. 's Winters gaat ze naar de warme stal en krijgt ze hooi. De hoeven moeten twee keer per jaar worden bekapt, omdat deze - net als onze nagels - doorgroeien. Als de hoeven niet goed worden verzorgd, kan de koe last met het lopen krijgen.