Rivierkreeft

Rivierkreeften horen van nature thuis in het Nederlandse zoete water. Maar er is iets bijzonders met de rivierkreeft aan de hand. Eind vorige eeuw werd onze inheemse rivierkreeft door soorten uit het buitenland verdrongen. De ‘exoten' waren uitgezet voor consumptie. Ongewild brachten ze een gevaar met zich mee: de kreeftenpest. De buitenlandse rivierkreeft is ongevoelig voor de schimmel die kreeftenpest veroorzaakt, maar onze Nederlandse rivierkreeft gaat eraan dood. Daarom is de inheemse rivierkreeft nu nagenoeg verdwenen.

Rivierkreeften zijn alleseters. Dat maakt de nieuwkomers geduchte tegenstanders van andere inheemse soorten. Ze kapen het voedsel voor hun neuzen weg. Zelfs kleine visjes zijn voor de scharen van de rivierkreeft niet veilig. De beweeglijkheid van rivierkreeften maakt dat ze zich snel over een bepaald gebied kunnen verspreiden. Bij nat weer lopen ze via het land van sloot naar sloot.

Tijdens hun leven moeten rivierkreeften om de zoveel tijd vervellen. Hun pantser zit immers aan de buitenkant. Als ze groeien barsten ze uit hun ‘jasje'. In het eerste jaar van hun leven vervellen rivierkreeften wel 8 keer. Ze zijn geslachtsrijp op 4-jarige leeftijd. Dan vervellen ze nog maar 1 keer per jaar. Vlak na het vervellen heeft de rivierkreeft een zacht en kwetsbaar lijf. Het duurt ongeveer 8 dagen voordat hun pantser net zo stevig is als de voorgaande versie. Rivierkreeften kunnen maximaal 16 centimeter groot worden.