Watervogels

Op de vijver van de kinderboerderij leven verschillende soorten watervogels. De meeste watervogels hebben zwemvliezen tussen de tenen. Als ze op het water ronddobberen, peddelen ze met hun poten door het water. Bij de slag naar voren vouwen ze de tenen samen, naar achteren spreiden ze de tenen juist. Daarbij komen de zwemvliezen strak te staan en duwen ze zichzelf door het water vooruit.   

Watervogels hebben een waterafstotend verenkleed. Als het water de veren zou binnendringen, kunnen ze niet meer vliegen. De vogel smeert zijn veren in met vet uit een klier die achterop het lijf zit. Hij doet dat door zichzelf met zijn snavel en kop te poetsen. 

Watervogels zoeken vaak onder water naar hun voedsel. Sommige kantelen voorover, terwijl hun staart de lucht insteekt. Dat heet ‘grondelen'. Anderen duiken helemaal kopje onder. Dat zijn de duikeenden. Tijdens het duiken drukken de vogels hun veren strak tegen het lijf. Dankzij het waterafstotende verenkleed blijft hun ‘onderjas' van donsveertjes droog.